Dit systeem van economische en sociale samenwerking, in het algemeen kort "sociaal partnerschap" genoemd, berust op de het principe van vrijwilligheid: het historisch gegroeide samenwerken van de belangengroeperingen is zo veel mogelijk informeel en wordt niet door wetten geregeld.
De samenwerking tussen werkgevers- en werknemersorganisaties en de regering beperkt zich niet alleen tot het reguleren van verhoudingen die betrekking hebben op de werkplek. Ook de collectieve arbeidsovereenkomsten worden aan de kant van de werkgever volgens de voorschriften van de betreffende sub-organisatie van de Oostenrijkse Kamer van Koophandel (Wirtschaftskammer) en aan de kant van de werknemer door de Oostenrijkse vakcentrale (Österreichischer Gewerkschaftsbund) gesloten. Naar schatting hebben 90% tot 95% van de werknemers in de privé-sector een collectieve arbeidsovereenkomst.
Het bijzondere van Oostenrijk ligt daarin, dat de samenwerking tussen werkgevers- en werknemersorganisaties en de regering bovendien nagenoeg alle gebieden van de economische en sociale politiek bestrijkt. Daarom is Oostenrijk ook een schoolvoorbeel van corporatisme, dus de omvangrijke en gecoördineerde belangenbehartiging.
De vier grote belangengroeperingen
zijn niet alleen belangenbehartigers in de engere zin van het woord, dus sociale partners en lobby-organisaties met diensten voor hun leden. Zij zijn bovendien op veelvuldige wijze in het politieke systeem van Oostenrijk verankerd. Terwijl de vakverenigingen (Kammern) wettelijke belangengroeperingen met een verplicht lidmaatschap voor werkgevers respectievelijk werknemers zijn, is de Oostenrijkse vakcentrale (ÖGB) een vereniging met een vrijwillig lidmaatschap.